Information über das Wort afkappen (Niederländisch → Esperanto: dehaki)

Synonyme: afhakken, afhouwen

WortartVerb
Aussprache/ˈɑfkɑpə(n)/
Trennungaf·kap·pen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) kap af(ik) kapte af
(jij) kapt af(jij) kapte af
(hij) kapt af(hij) kapte af
(wij) kappen af(wij) kapten af
(jullie) kappen af(jullie) kapten af
(gij) kapt af(gij) kaptet af
(zij) kappen af(zij) kapten af
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) afkappe(dat ik) afkapte
(dat jij) afkappe(dat jij) afkapte
(dat hij) afkappe(dat hij) afkapte
(dat wij) afkappen(dat wij) afkapten
(dat jullie) afkappen(dat jullie) afkapten
(dat gij) afkappet(dat gij) afkaptet
(dat zij) afkappen(dat zij) afkapten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
kap afkapt af
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
afkappend, afkappende(hebben) afgekapt

Übersetzungen

Afrikaansafkap
Deutschabhacken; abhauen; umhacken; einschlagen
Englischcut off
Englisch (Altenglisch)aceorfan
Esperantodehaki
Französischabattre; tailler
Russischобрубать