Informatie over het woord afleiden (Nederlands → Esperanto: dedukti)

Synoniemen: abstraheren, deduceren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑflɛi̯də(n)/
Afbrekingaf·lei·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) leid af(ik) leidde af
(jij) leidt af(jij) leidde af
(hij) leidt af(hij) leidde af
(wij) leiden af(wij) leidden af
(jullie) leiden af(jullie) leidden af
(gij) leidt af(gij) leiddet af
(zij) leiden af(zij) leidden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afleide(dat ik) afleidde
(dat jij) afleide(dat jij) afleidde
(dat hij) afleide(dat hij) afleidde
(dat wij) afleiden(dat wij) afleidden
(dat jullie) afleiden(dat jullie) afleidden
(dat gij) afleidet(dat gij) afleiddet
(dat zij) afleiden(dat zij) afleidden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
leid afleidt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afleidend, afleidende(hebben) afgeleid

Vertalingen

Catalaansdeduir
Deensslutte
Duitsableiten; deduzieren; folgern; schließen; herleiten
Engelsdeduce; gather
Esperantodedukti
Fransdéduire
Italiaansconcludere; dedurre
Portugeesconcluir; deduzir; inferir
Roemeensaduna; însuma
Saterfriesdeduzierje; foulgerje; ouleede
Spaansdeducir