Informatie over het woord schor (Nederlands → Esperanto: raŭka)

Synoniemen: hees, rauw

Woordsoortbijvoeglijk naamwoord
Uitspraak/sxɔr/
Afbrekingschor

Trappen van vergelijking

Stellende trapschor
Vergrotende trapschorder
Overtreffende trapschorst

Verbuiging

 Stellende trapVergrotende trapOvertreffende trap
Predicatiefschorschorder(het) schorst, (het) schorste
AttributiefOnbepaaldManlijk en vrouwelijk enkelvoudschorreschordereschorste
Onzijdig enkelvoudschorschorderschorst
Meervoudschorreschordereschorste
Bepaaldschorreschordereschorste
Partitiefschorsschorders 

Voorbeelden van gebruik

„Kan u het, meester?” vroeg hij eindelijk op schorre toon.
Op dat moment klonk er uit het inwendige van het gebouw een schorre kreet.
„Ga door, wie u bent,” hoorde hij een lage schorre stem zeggen, „en stoor een dienaar van God en Sint Dunstan niet in zijn avondgebed.”

Vertalingen

Catalaansronc
Duitsheiser
Engelshoarse; husky
Engels (Oudengels)has
Esperantoraŭka
Faeröershásur
Fransrauque
Italiaansrauco
Latijnraucus
Papiamentshers
Portugeesrouco; rouquenho
Saterfrieshäisterch
Spaansronco
Tsjechischchraplavý; chraptivý; ochraptělý
Turksboğuk
Zweedshes