Informatie over het woord zahlen (Duits → Esperanto: pagi)

Synoniemen: abzahlen, auszahlen, bezahlen, einzahlen, entrichten

Uitspraak/ˈtsaːlən/
Afbrekingzah·len
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) zahle(ich) zahlte
(du) zahlst(du) zahltest
(er) zahlt(er) zahlte
(wir) zahlen(wir) zahlten
(ihr) zahlt(ihr) zahltet
(sie) zahlen(sie) zahlten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) zahle(ich) zahlte
(du) zahlest(du) zahltest
(er) zahle(er) zahlte
(wir) zahlen(wir) zahlten
(ihr) zahlet(ihr) zahltet
(sie) zahlen(sie) zahlten
Gebiedende wijs
(du) zahle
(ihr) zahlt
zahlen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zahlend(haben) gezahlt

Voorbeelden van gebruik

Sie zahlte 100 Euro im Monat, um das Tier dreimal wöchentlich reiten zu dürfen.

Vertalingen

Afrikaansbetaal; terugbetaal
Catalaanspagar
Deensbetale
Engelspay
Esperantopagi
Faeröersgjalda; rinda
Finsmaksaa
Franspayer
Hongaarsfizet
Italiaanspagare
Jamaicaans Creoolspie
Maleisbayar … membayar
Nederlandsbetalen; dokken; storten; uitkeren
Noorsbetale
Papiamentspaga
Poolspłacić
Portugeescustear; pagar
Roemeensplăti
Russischзаплатить; платить
Saterfriesäntgjuchte; betoalje; uutbetoalje
Schotspey
Spaanspagar
Srananpay
Thaisจ่าย; จ่ายเงิน; เสี่ย
Tsjechischplatit; zaplatit
Westerlauwers Friesbetelje
Zweedsbetala; erlägga