Informatie over het woord befehlen (Duits → Esperanto: ordoni)

Synoniemen: anordnen, gebieten, verordnen, vorschreiben

Uitspraak/bəˈfeːlən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) befehle(ich) befahl
(du) befiehlst(du) befahlst
(er) befiehlt(er) befahl
(wir) befehlen(wir) befahlen
(ihr) befehlt(ihr) befahlt
(sie) befehlen(sie) befahlen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) befehle(ich) befähle, beföhle
(du) befehlest(du) befählest, beföhlest
(er) befehle(er) befähle, beföhle
(wir) befehlen(wir) befählen, beföhlen
(ihr) befehlet(ihr) befählet, beföhlet
(sie) befehlen(sie) befählen, beföhlen
Gebiedende wijs
(du) befiehl
(ihr) befehlt
befehlen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
befehlend(haben) befohlen

Voorbeelden van gebruik

Er befahl, unverzüglich die Zelte aufzubauen und alle nötigen Vorbereidungen zum Lagern zu treffen.

Vertalingen

Afrikaansbeveel
Catalaansmanar; ordenar
Engelscommand; order
Esperantoordoni
Faeröersskipa fyri
Finskäskeä
Franscommander; enjoindre; ordonner; sommer
Luxemburgsbefielen; virschreiwen
Nederlandsbevelen; bevel geven; gebieden; gelasten; sommeren; verordenen; voorschrijven; verordonneren
Poolsrozkazywać
Portugeesdar ordem; mandar; ordenar; prescrever
Roemeenscomanda; ordona
Russischвелеть; приказать; приказывать
Saterfriesanoardenje; befeele; feroardenje; foarschrieuwe; foarskrieuwe; gebjoode
Spaansmandar; ordenar
Thaisสั่ง
Westerlauwers Friesbefelje
Zweedsbefalla; påbjuda