Synoniemen: schieten op, vuren op
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈsxitə(n)/ |
---|
Afbreking | be·schie·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) beschiet | (ik) beschoot |
(jij) beschiet | (jij) beschoot |
(hij) beschiet | (hij) beschoot |
(wij) beschieten | (wij) beschoten |
(jullie) beschieten | (jullie) beschoten |
(gij) beschiet | (gij) beschoot |
(zij) beschieten | (zij) beschoten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) beschiete | (dat ik) beschote |
(dat jij) beschiete | (dat jij) beschote |
(dat hij) beschiete | (dat hij) beschote |
(dat wij) beschieten | (dat wij) beschoten |
(dat jullie) beschieten | (dat jullie) beschoten |
(dat gij) beschietet | (dat gij) beschotet |
(dat zij) beschieten | (dat zij) beschoten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
beschiet | beschiet |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
beschietend, beschietende | (hebben) beschoten |