Dictionnaire de traduction
néerlandais | anglais (traduit indirectement) | espéranto |
---|---|---|
hunk | ||
🔗 Bereken de kracht die op het lichaam wordt uitgeoefend. | ||
(sterkte) | ; vigour | |
(macht; vermogen) | ||
🔗 Men zal mijn kracht leren kennen! | ||
🔗 Ik heb je zo vernederd dat je niet eens meer de kracht hebt om er een einde aan te maken. | ||
(sterkte) | ; | |
🔗 De aardbeving op 11 maart had een kracht van 9,0 op de schaal van Richter. |
néerlandais | anglais |
---|---|
krachtpatser | bruiser; muscleman; strong‐arm man; strongman |
kracht | efficaciousness; efficacy; energy; expressiveness; force; fortitude; goodness; intensity; might; muscle; pith; potency; power; puissance; strength; vigour; zing; spirit; steel; stress; thews; employee; worker; vim; wallop |
patser | bounder; high‐roller; mucker; cad |