Translation dictionary

Source language
 
Target language
80.572 words
 
90.655 words
Word to be translated
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(ailing; ill; unwell);
🔗 She was sick.
(alien; disgusting; nauseous; sickening)
🔗 His stomach churned, and he swallowed hard to keep from being sick.
(drive; go; ride);
🔗 Willem‐Alexander, who has a private villa in southern Greece, travelled by government jet, ANP reported.
(journey; voyage; trek)
🔗 As it stands, Russians can travel visa‐free to only 87 countries.
;
gaan langs
;
🔗 It was late in the afternoon when they left the mountainous region behind and travelled an undulating and sinuous trail over a broad expanse of rolling grassland.

EnglishDutch
travel‐sickreisziek; wagenziek
sickbeu; bitter; diep teleurgesteld; gestoord; het land hebbend; krank; kwaad; luguber; misselijk; mottig; onpasselijk; spuugmisselijk; wrang; zeeziek; ziek
travelafleggen; afreizen; bereizen; dóórtrekken; gaan; heen en weer gaan; lopen; op en neer gaan; reis; reisbeschrijving; reizen; rijden; slag; zich bewegen; zich verplaatsen; zich voortplanten