Translation dictionary

Source language
 
Target language
80.572 words
 
90.655 words
Word to be translated
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(confront; face; cope with)
het hoofd bieden aan
;
(accost);
🔗 The man addressed turned slowly around and faced the speaker.
(conduct; direct; drive; guide; head; lead; manage; refer; steer)
🔗 You may now address to him whatever remarks you deem proper.
(discourse; lecture)
een lezing houden
;
een spreekbeurt houden
prelegi
(handle; tackle; treat)
🔗 It remains to be seen how and if he will address the scandal.

EnglishDutch
addressaanpakken; aanspreekvorm; aanspreken; adres; adresseren; bekwaamheid; handigheid; oorkonde; optreden; redevoering; richten; tact; toespraak; toespreken; verwijzen; zich wenden
self‐addressed envelopeenvelop met het eigen adres erop