Vertaalwoordenboek
Nederlands | Portugees (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(gereed; klaar) | disposto ; prestes ; pronto | |
🔗 Maar het portret is nog niet af. | ||
(bij tijd en wijle; nu en dan; van tijd tot tijd; zo nu en dan) | de quando em quando ; de tempo a tempo ; de vez em quando | |
🔗 Maar ik kreeg het zo koud dat ik af en toe gymnastiekoefeningen moest doen. | ||
(vanaf) | atrás de ; depois de ; desde | |
🔗 En nu wachtte die hele mensenmenigte van de vroege morgen af. | ||
atrás ; depois ; em seguida | ||
(afgelasten; afzeggen; annuleren) | anular ; declarar sem efeito ; revogar | |
🔗 Het wijzigen van de grondwet kan hem in staat stellen de verkiezingen uit te stellen of helemaal af te blazen. | ||
(knagen) | roer | |
🔗 Toen het laatste been was afgekloven, trok hij verder. | ||
(beëindigen; besluiten; uitmaken; voleindigen; een eind maken aan; eindigen) | acabar ; encerrar ; finalizar ; terminar | |
🔗 Hij maakte zijn zin niet af. | ||
(doden; doodmaken; ombrengen; om het leven brengen; van kant maken) | matar | |
🔗 Het dier moest worden afgemaakt. | ||
separar‐se | ||
🔗 Ik ben vannacht van de weg afgeraakt toen het zo onweerde. | ||
(remmen) | travar | |
🔗 De lift remde af om te stoppen bij de 21e verdieping. | ||
(afsnijden) | decepar ; recortar ; trinchar ; truncar | |
(contrasteren) | contrastar | |
🔗 Voor zich uit zag hij de Toren van de Olifant tegen de hemel afsteken. | ||
(instellen; verstellen) | adaptar ; ajustar | |
apear‐se ; descer do cavalho | ||
🔗 Ook wij stegen af. | ||
embrutecer | ||
(bot maken) | adoçar ; aliviar ; amortecer ; embotar ; mitigar | |
tornar tolo | ||
(een diploma behalen; een diploma halen) | graduar | diplomiĝi |
🔗 Er gingen geruchten dat de man afgestudeerd was aan de een of andere universiteit, maar zijn verleden was een mysterie, hoewel dat niet ongewoon was. | ||
desgalhar | disbranĉigi | |
prover de um shunt | ŝunti | |
(afwateren; draineren; droogleggen; ontwateren) | drenar | |
🔗 Een poging om bloed uit zijn arm af te tappen, leverde geen resultaat op. | ||
(beschrijven; tekenen; trekken; uittekenen) | descrever ; desenhar ; traçar | |
visar | vizi | |
(neertellen) | numerar | |
andar ; decorrer ; passar‐se | ||
(wegtrekken) | tirar fora | fortiri |
(korten) | abater ; descontar | |
(retireren; zich terugtrekken) | bater em retirada ; retirar‐se ; retrair‐se | |
subtrair | subtrahi | |
(troeven) | jogar trunfo ; trunfar | |
(delegeren) | delegar ; deputar | |
deputar | ||
(afvallig worden) | apostatar | apostatiĝi |
(uitvallen) | cair do alto | |
(flikkeren; neervallen; vallen) | cair ; desabar ; ruir ; tombar | |
(afwissen; vegen) | enxugar ; limpar | viŝi |
🔗 „Ik kom al, meneer!” klonk het doffe antwoord uit een ver vertrek, spoedig gevolgd door Sam zelf, die zijn mond afveegde. | ||
(verbeiden; wachten; wachten op; opwachten) | aguardar ; esperar ; estar à espera de | |
🔗 Daarna gingen ze weer naar de wagen om de komst van de karavaan af te wachten. | ||
(aftappen; draineren; droogleggen; ontwateren) | drenar | |
(wegen) | pesar ; tomar o peso | |
(doseren) | dosar | |
(afdraaien; afkeren) | desviar | |
🔗 Hij wendde de blik af en keek vooruit. | ||
transbordar | ||
elaborar | ellabori | |
desencaminhar‐se ; desviar‐se ; extraviar‐se | ||
🔗 Het was niet voor het eerst dat Hugo F. van het rechte pad afweek, want al in 1996 liep hij zijn eerste veroordeling op. | ||
(schelen; uiteenlopen; verschillen) | diferir ; ser diferente | |
🔗 Onze openingstijden tijdens kerst wijken af van onze normale openingstijden. | ||
(afkeuren; het vertikken; terugwijzen; weigeren; afslaan) | indeferir ; negar‐se a ; recusar | |
🔗 Geen wonder dat Katrien hem altijd afwijst! | ||
(liquideren) | ajustar pagando ; liquidar | |
desenrolar | ||
(ontrollen; uitrollen) | desenovelar ; desenrolar | malvolvi |
🔗 Maar nu wikkelde ze het gescheurde papier er eindelijk af en begon te lezen. | ||
(afvegen; vegen; wissen) | enxugar ; limpar | viŝi |
(expediëren; verzenden) | aviar ; despachar ; expedir | |
(afscheiden; scheiden; schiften) | apartar ; dividir ; separar | |
(isoleren) | ilhar ; insular ; isolar |