Vertaalwoordenboek
Nederlands | Duits (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(aanhalen; trekken) | anziehen | altiri |
(aandoen; opzetten) | antun ; anziehen ; ; anlegen | |
🔗 Toen trok hij schone kleren aan. | ||
(negéren) | ; nicht berücksichtigen ; unbeachtet lassen ; nicht beachten ; keine Notiz nehmen von ; nicht wissen wollen ; nicht sehen wollen | |
🔗 Kwetal trok zich van de duisternis in het bos niets aan. | ||
(aanhalen; aantrekken) | anziehen | altiri |
🔗 Maar het was het etiket dat Poirots aandacht trok. | ||
(aftekenen; beschrijven; tekenen; uittekenen) | zeichnen ; ; malen ; ; entwerfen ; skizzieren | |
herausziehen | ||
(tappen; uittrekken) | entlocken ; entziehen ; extrahieren ; zapfen ; zücken | |
🔗 De officier trok zijn pistool en vuurde. | ||
(slepen) | kräftig ziehen ; zerren ; schleppen ; anholen ; treideln ; ; ausrücken | |
(buigen; kromtrekken) | ; sich beugen ; sich krümmen | |
hinken ; humpeln ; | ||
wandern ; | ||
streki | ||
(halen) | ; verziehen | |
🔗 Als je aan dit touw trekt, halen we je weer naar boven. | ||
; trassieren ; ziehen auf | trati | |
(aftrekken; laten trekken; zetten) | aufgießen ; infundieren ; ziehen lassen ; aufbrühen | |
🔗 „Het bespaart me in de voeding”, placht zij te zeggen wanneer ze er een voedzaam soepje van trok. | ||
lutschen ; | suĉi | |
🔗 Hij trok aan zijn sigaar. | ||
(bewegen; zich bewegen; zich verroeren; zich voortbewegen) | ; |