Information du mot rijzen (néerlandais → espéranto: ŝveli)

Synonymes: opzetten, opzwellen, uitdijen, zwellen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈrɛi̯zə(n)/
Césurerij·zen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) rijs(ik) rees
(jij) rijst(jij) rees
(hij) rijst(hij) rees
(wij) rijzen(wij) rezen
(jullie) rijzen(jullie) rezen
(gij) rijst(gij) reest
(zij) rijzen(zij) rezen
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) rijze(dat ik) reze
(dat jij) rijze(dat jij) reze
(dat hij) rijze(dat hij) reze
(dat wij) rijzen(dat wij) rezen
(dat jullie) rijzen(dat jullie) rezen
(dat gij) rijzet(dat gij) rezet
(dat zij) rijzen(dat zij) rezen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
rijsrijst
Participes
Participe présentParticipe passé
rijzend, rijzende(zijn) gerezen

Traductions

afrikaansopswel
albanaisënjt
allemandschwellen; strotzen
anglaisswell; become swollen; bulge
anglais (vieil anglais)swellan
catalanaugmentar; inflar‐se
danoissvulme
espagnolabultarse; hincharse
espérantoŝveli
féringienbólgna; trútna
finnoispaisua
françaisgonfler
frison occidentalswolgje
frison saterlanddiene; dienje; swälle
gaélique écossaisat
latinaugere
malaisbengkak; membengkak
papiamentohincha
polonaispęcznieć
portugaisengrossar; inchar; intumescer; tufar
russeотекать; пухнуть
sranansweri
tchèqueotékat
thaïบวม
yidicheגעשװאָלן װערן