Information du mot bezeren (néerlandais → espéranto: vundeti)

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəˈzeːrə(n)/
Césurebe·ze·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) bezeer(ik) bezeerd
(jij) bezeert(jij) bezeerd
(hij) bezeert(hij) bezeerd
(wij) bezeren(wij) bezeerden
(jullie) bezeren(jullie) bezeerden
(gij) bezeert(gij) bezeerdt
(zij) bezeren(zij) bezeerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) bezere(dat ik) bezeerde
(dat jij) bezere(dat jij) bezeerde
(dat hij) bezere(dat hij) bezeerde
(dat wij) bezeren(dat wij) bezeerden
(dat jullie) bezeren(dat jullie) bezeerden
(dat gij) bezeret(dat gij) bezeerdet
(dat zij) bezeren(dat zij) bezeerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
bezeerbezeert
Participes
Participe présentParticipe passé
bezerend, bezerende(hebben) bezeerd

Traductions

anglaishurt
espagnoldañar; herir
espérantovundeti