Synonymes: drogen, droogvallen, droog worden, opdrogen, verdrogen
Parti du discours | verbe |
---|
Prononciation | /ˈœy̯droɣə(n)/ |
---|
Césure | uit·dro·gen |
---|
Conjugaison
Indicatif |
---|
Présent | Passé |
---|
(ik) droog uit | (ik) droogde uit |
(jij) droogt uit | (jij) droogde uit |
(hij) droogt uit | (hij) droogde uit |
(wij) drogen uit | (wij) droogden uit |
(jullie) drogen uit | (jullie) droogden uit |
(gij) droogt uit | (gij) droogdet uit |
(zij) drogen uit | (zij) droogden uit |
Subjonctif |
---|
Présent | Passé |
---|
(dat ik) uitdroge | (dat ik) uitdroogde |
(dat jij) uitdroge | (dat jij) uitdroogde |
(dat hij) uitdroge | (dat hij) uitdroogde |
(dat wij) uitdrogen | (dat wij) uitdroogden |
(dat jullie) uitdrogen | (dat jullie) uitdroogden |
(dat gij) uitdroget | (dat gij) uitdroogdet |
(dat zij) uitdrogen | (dat zij) uitdroogden |
Participes |
---|
Participe présent | Participe passé |
---|
uitdrogend, uitdrogende | (zijn) uitgedroogd |