Synonyme: overdoen
Parti du discours | verbe |
---|---|
Prononciation | /ˈovərmakə(n)/ |
Césure | over·ma·ken |
Indicatif | |
---|---|
Présent | Passé |
(ik) maak over | (ik) gemaakt over |
(jij) maakt over | (jij) gemaakt over |
(hij) maakt over | (hij) gemaakt over |
(wij) maken over | (wij) gemaakten over |
(jullie) maken over | (jullie) gemaakten over |
(gij) maakt over | (gij) gemaakt over |
(zij) maken over | (zij) gemaakten over |
Subjonctif | |
Présent | Passé |
(dat ik) overmake | (dat ik) overgemaakte |
(dat jij) overmake | (dat jij) overgemaakte |
(dat hij) overmake | (dat hij) overgemaakte |
(dat wij) overmaken | (dat wij) overgemaakten |
(dat jullie) overmaken | (dat jullie) overgemaakten |
(dat gij) overmaket | (dat gij) overgemaaktet |
(dat zij) overmaken | (dat zij) overgemaakten |
Impératif | |
Singulier/Pluriel | Pluriel |
maak over | maakt over |
Participes | |
Participe présent | Participe passé |
overmakend, overmakende | (hebben) overgemaakt |
allemand | wieder tun; wiederholen; neu machen; neu gestalten |
---|---|
anglais | remake |
espéranto | refari |
français | refaire |
portugais | refazer |