Synonymes: doorbijten, doorzetten, het houden, het uithouden, voet bij stuk houden, volharden
Parti du discours | verbe |
---|
Prononciation | /ˈvɔlɦɑu̯(d)ə(n)/ |
---|
Césure | vol·hou·den |
---|
Conjugaison
Indicatif |
---|
Présent | Passé |
---|
(ik) hou vol, houd vol | (ik) hield vol |
(jij) houdt vol | (jij) hield vol |
(hij) houdt vol | (hij) hield vol |
(wij) houden vol | (wij) hielden vol |
(jullie) houden vol | (jullie) hielden vol |
(gij) houdt vol | (gij) hieldt vol |
(zij) houden vol | (zij) hielden vol |
Subjonctif |
---|
Présent | Passé |
---|
(dat ik) volhoude | (dat ik) volhielde |
(dat jij) volhoude | (dat jij) volhielde |
(dat hij) volhoude | (dat hij) volhielde |
(dat wij) volhouden | (dat wij) volhielden |
(dat jullie) volhouden | (dat jullie) volhielden |
(dat gij) volhoudet | (dat gij) volhieldet |
(dat zij) volhouden | (dat zij) volhielden |
Impératif |
---|
Singulier/Pluriel | Pluriel |
---|
hou vol, houd vol | houdt vol |
Participes |
---|
Participe présent | Participe passé |
---|
volhoudend, volhoudende | (hebben) volgehouden |
Drie dagen lang hield de steeds kleiner wordende colonne deze afschuwelijke mars vol.
Hij moest het nog een half jaar volhouden.
Hij hield het nog geen maand vol als minister.