Information du mot calqueren (néerlandais → espéranto: paŭsi)

Synonymes: natrekken, óvertrekken, slaafs volgen

Parti du discoursverbe
Prononciation/kɑlˈkerə(n)/
Césurecal·que·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) calqueer(ik) calqueerde
(jij) calqueert(jij) calqueerde
(hij) calqueert(hij) calqueerde
(wij) calqueren(wij) calqueerden
(jullie) calqueren(jullie) calqueerden
(gij) calqueert(gij) calqueerdet
(zij) calqueren(zij) calqueerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) calquere(dat ik) calqueerde
(dat jij) calquere(dat jij) calqueerde
(dat hij) calquere(dat hij) calqueerde
(dat wij) calqueren(dat wij) calqueerden
(dat jullie) calqueren(dat jullie) calqueerden
(dat gij) calqueret(dat gij) calqueerdet
(dat zij) calqueren(dat zij) calqueerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
calqueercalqueert
Participes
Participe présentParticipe passé
calquerend, calquerende(hebben) gecalqueerd

Traductions

anglaistrace
espagnolcalcar
espérantopaŭsi; trakopii
féringienljósprenta; taka eftirmynd
françaiscalquer