Information du mot bevoelen (néerlandais → espéranto: palpi)

Synonymes: betasten, tasten, voelen, voelen aan, zitten aan, frutselen, palperen, morrelen aan

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəˈvulə(n)/
Césurebe·voe·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) bevoel(ik) bevoelde
(jij) bevoelt(jij) bevoelde
(hij) bevoelt(hij) bevoelde
(wij) bevoelen(wij) bevoelden
(jullie) bevoelen(jullie) bevoelden
(gij) bevoelt(gij) bevoeldet
(zij) bevoelen(zij) bevoelden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) bevoele(dat ik) bevoelde
(dat jij) bevoele(dat jij) bevoelde
(dat hij) bevoele(dat hij) bevoelde
(dat wij) bevoelen(dat wij) bevoelden
(dat jullie) bevoelen(dat jullie) bevoelden
(dat gij) bevoelet(dat gij) bevoeldet
(dat zij) bevoelen(dat zij) bevoelden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
bevoelbevoelt
Participes
Participe présentParticipe passé
bevoelend, bevoelende(hebben) bevoeld

Exemples d’usage

Hij bevoelde hem wat weifelend en maakte hem toen open.
Jack bevoelde het verband om zijn gezicht.

Traductions

allemandfühlen; befühlen; tasten; antasten; betasten; tappen
anglaisfeel; finger
catalanpalpar; palpejar
espagnolpalpar
espérantopalpi
féringienkáva; nerta; trilva
françaispalper; sentir; tâter
frison saterlandbefäile; fäile; taaste
papiamentofula
portugaisapalpar; palpar; tatear
tchèquehmatat
thaïคลำ