Synonymes: ontkennen, verloochenen
Conjugaison
Indicatif |
---|
Présent | Passé |
---|
(ik) verzaak | (ik) verzaakte |
(jij) verzaakt | (jij) verzaakte |
(hij) verzaakt | (hij) verzaakte |
(wij) verzaken | (wij) verzaakten |
(jullie) verzaken | (jullie) verzaakten |
(gij) verzaakt | (gij) verzaaktet |
(zij) verzaken | (zij) verzaakten |
Subjonctif |
---|
Présent | Passé |
---|
(dat ik) verzake | (dat ik) verzaakte |
(dat jij) verzake | (dat jij) verzaakte |
(dat hij) verzake | (dat hij) verzaakte |
(dat wij) verzaken | (dat wij) verzaakten |
(dat jullie) verzaken | (dat jullie) verzaakten |
(dat gij) verzaket | (dat gij) verzaaktet |
(dat zij) verzaken | (dat zij) verzaakten |
Impératif |
---|
Singulier/Pluriel | Pluriel |
---|
verzaak | verzaakt |
Participes |
---|
Participe présent | Participe passé |
---|
verzakend, verzakende | (hebben) verzaakt |