Information du mot uitschakelen (néerlandais → espéranto: malkonekti)

Synonymes: afbreken, uitzetten

Parti du discoursverbe
Prononciation/œy̯tsxɑkələ(n)/
Césureuit·scha·ke·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) schakel uit(ik) schakelde uit
(jij) schakelt uit(jij) schakelde uit
(hij) schakelt uit(hij) schakelde uit
(wij) schakelen uit(wij) schakelden uit
(jullie) schakelen uit(jullie) schakelden uit
(gij) schakelt uit(gij) schakeldet uit
(zij) schakelen uit(zij) schakelden uit
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) uitschakele(dat ik) uitschakelde
(dat jij) uitschakele(dat jij) uitschakelde
(dat hij) uitschakele(dat hij) uitschakelde
(dat wij) uitschakelen(dat wij) uitschakelden
(dat jullie) uitschakelen(dat jullie) uitschakelden
(dat gij) uitschakelet(dat gij) uitschakeldet
(dat zij) uitschakelen(dat zij) uitschakelden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
schakel uitschakelt uit
Participes
Participe présentParticipe passé
uitschakelend, uitschakelende(hebben) uitgeschakeld

Traductions

afrikaansuitskakel
allemandabschalten; ausschalten
anglaiscut; cut a connection
danoisafbryde; koble fra
espérantomalkonekti
frison occidentalôfbrekke