Information du mot verzwakken (néerlandais → espéranto: malfortiĝi)

Parti du discoursverbe
Prononciation/vərˈzʋɑkə(n)/
Césurever·zwak·ken

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) verzwak(ik) verzwakte
(jij) verzwakt(jij) verzwakte
(hij) verzwakt(hij) verzwakte
(wij) verzwakken(wij) verzwakten
(jullie) verzwakken(jullie) verzwakten
(gij) verzwakt(gij) verzwaktet
(zij) verzwakken(zij) verzwakten
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) verzwakke(dat ik) verzwakte
(dat jij) verzwakke(dat jij) verzwakte
(dat hij) verzwakke(dat hij) verzwakte
(dat wij) verzwakken(dat wij) verzwakten
(dat jullie) verzwakken(dat jullie) verzwakten
(dat gij) verzwakket(dat gij) verzwaktet
(dat zij) verzwakken(dat zij) verzwakten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
verzwakverzwakt
Participes
Participe présentParticipe passé
verzwakkend, verzwakkende(zijn) verzwakt

Exemples d’usage

Onder gewone omstandigheden zou Janek Ulsenn deze functie hebben vervuld, maar de koorts die op zijn ongeluk was gevolgd, had hem verzwakt.
Maar zijn arm verzwakte en hij wist dat dit het einde betekende van een roemrijk leven, waarin de heldendaden talrijker waren geweest dan de bladeren van een honderdjarige eik.

Traductions

afrikaansverswak
allemanderschlaffen; schwach werden; schwächer werden; nachlassen; erlahmen; sich abschwächen
anglaisweaken
espagnolamainar
espérantomalfortiĝi; malplifortiĝi
frison saterlandferslapje; ferswäkje; ouswäkje