Information du mot opengaan (néerlandais → espéranto: malfermiĝi)

Synonymes: openvallen, zich opensperren, zich openen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈopə(ŋ)ɣan/
Césureopen·gaan

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) ga open(ik) ging open
(jij) gaat open(jij) ging open
(hij) gaat open(hij) ging open
(wij) gaan open(wij) gingen open
(jullie) gaan open(jullie) gingen open
(gij) gaat open(gij) gingt open
(zij) gaan open(zij) gingen open
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) openga(dat ik) openginge
(dat jij) openga(dat jij) openginge
(dat hij) openga(dat hij) openginge
(dat wij) opengaan(dat wij) opengingen
(dat jullie) opengaan(dat jullie) opengingen
(dat gij) opengaat(dat gij) openginget
(dat zij) opengaan(dat zij) opengingen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
ga opengaat open
Participes
Participe présentParticipe passé
opengaand, opengaande(zijn) opengegaan

Exemples d’usage

Noch Puc, noch Tully had de deur horen opengaan.
Het luik ging open.
Na een tijdje ging de deur op een kiertje open.
Zodra de deur openging, stapte hij naar binnen, alsof hij werd verwacht.
Manfred stond op het punt iets te gaan zeggen toen de deur openging.
Tegelijkertijd hoorde hij beneden ook een deur opengaan.

Traductions

afrikaansoopgaan
allemandaufgehen; sich öffnen
anglaisopen
espérantomalfermiĝi
frison occidentaltichtgean
turcaçılmak