Information du mot afdanken (néerlandais → espéranto: maldungi)

Synonymes: afmonsteren, ontslaan, opzeggen, zijn congé geven

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɑvdɑŋkə(n)/
Césureaf·dan·ken

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) dank af(ik) dankte af
(jij) dankt af(jij) dankte af
(hij) dankt af(hij) dankte af
(wij) danken af(wij) dankten af
(jullie) danken af(jullie) dankten af
(gij) dankt af(gij) danktet af
(zij) danken af(zij) dankten af
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) afdanke(dat ik) afdankte
(dat jij) afdanke(dat jij) afdankte
(dat hij) afdanke(dat hij) afdankte
(dat wij) afdanken(dat wij) afdankten
(dat jullie) afdanken(dat jullie) afdankten
(dat gij) afdanket(dat gij) afdanktet
(dat zij) afdanken(dat zij) afdankten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
dank afdankt af
Participes
Participe présentParticipe passé
afdankend, afdankende(hebben) afgedankt

Traductions

afrikaansafdank; ontslaan
allemandentlassen; aus dem Dienst entlassen
anglaisdismiss
danoisafskedige
espagnoldespedir
espérantomaldungi
françaislicencier; renvoyer
frison occidentaldien jaan
frison saterlandäntläite
portugaisdespedir
tchèquepropustit