Information du mot aaneennaaien (néerlandais → espéranto: kunkudri)

Parti du discoursverbe
Prononciation/aˈnenaːjən/
Césureaan·een·naai·en

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) naai aaneen(ik) naaide aaneen
(jij) naait aaneen(jij) naaide aaneen
(hij) naait aaneen(hij) naaide aaneen
(wij) naaien aaneen(wij) naaiden aaneen
(jullie) naaien aaneen(jullie) naaiden aaneen
(gij) naait aaneen(gij) naaidet aaneen
(zij) naaien aaneen(zij) naaiden aaneen
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) aaneennaaie(dat ik) aaneennaaide
(dat jij) aaneennaaie(dat jij) aaneennaaide
(dat hij) aaneennaaie(dat hij) aaneennaaide
(dat wij) aaneennaaien(dat wij) aaneennaaiden
(dat jullie) aaneennaaien(dat jullie) aaneennaaiden
(dat gij) aaneennaaiet(dat gij) aaneennaaidet
(dat zij) aaneennaaien(dat zij) aaneennaaiden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
naai aaneennaait aaneen
Participes
Participe présentParticipe passé
aaneennaaiend, aaneennaaiende(hebben) aaneengenaaid

Traductions

allemandheften; zusammennähen; nähen
anglaissew together
espérantokunkudri
frison saterlandannunnersäie