Information du mot recipiëren (néerlandais → espéranto: akcepti vizitantojn)

Parti du discoursverbe
Prononciation/resipiˈjerə(n)/
Césurere·ci·pi·e·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) recipieer(ik) recipieerde
(jij) recipieert(jij) recipieerde
(hij) recipieert(hij) recipieerde
(wij) recipiëren(wij) recipieerden
(jullie) recipiëren(jullie) recipieerden
(gij) recipieert(gij) recipieerdet
(zij) recipiëren(zij) recipieerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) recipiëre(dat ik) recipieerde
(dat jij) recipiëre(dat jij) recipieerde
(dat hij) recipiëre(dat hij) recipieerde
(dat wij) recipiëren(dat wij) recipieerden
(dat jullie) recipiëren(dat jullie) recipieerden
(dat gij) recipiëret(dat gij) recipieerdet
(dat zij) recipiëren(dat zij) recipieerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
recipieerrecipieert
Participes
Participe présentParticipe passé
recipiërend, recipiërende(hebben) gerecipieerd

Traductions

anglaisentertain; receive
espérantoakcepti vizitantojn
françaisrecevoir des visiteurs