Information du mot versnellen (néerlandais → espéranto: akceliĝi)

Synonymes: optrekken, accelereren

Parti du discoursverbe
Prononciation/vərˈsnɛlə(n)/
Césurever·snel·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) versnel(ik) versnelde
(jij) versnelt(jij) versnelde
(hij) versnelt(hij) versnelde
(wij) versnellen(wij) versnelden
(jullie) versnellen(jullie) versnelden
(gij) versnelt(gij) versneldet
(zij) versnellen(zij) versnelden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) versnelle(dat ik) versnelde
(dat jij) versnelle(dat jij) versnelde
(dat hij) versnelle(dat hij) versnelde
(dat wij) versnellen(dat wij) versnelden
(dat jullie) versnellen(dat jullie) versnelden
(dat gij) versnellet(dat gij) versneldet
(dat zij) versnellen(dat zij) versnelden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
versnelversnelt
Participes
Participe présentParticipe passé
versnellend, versnellende(zijn) versneld

Traductions

allemandbeschleunigt werden; gefördert werden; eine Beschleunigung erfahren; eine Förderung erfahren
anglaisaccelerate
espérantoakceliĝi
françaiss’accéléler; se précipiter; accélérer