Information du mot opwellen (néerlandais → espéranto: fonti)

Synonymes: ontspringen, opborrelen, voortkomen, wellen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɔpʋɛlə(n)/
Césureop·wel·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) wel op(ik) welde op
(jij) welt op(jij) welde op
(hij) welt op(hij) welde op
(wij) wellen op(wij) welden op
(jullie) wellen op(jullie) welden op
(gij) welt op(gij) weldet op
(zij) wellen op(zij) welden op
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) opwelle(dat ik) opwelde
(dat jij) opwelle(dat jij) opwelde
(dat hij) opwelle(dat hij) opwelde
(dat wij) opwellen(dat wij) opwelden
(dat jullie) opwellen(dat jullie) opwelden
(dat gij) opwellet(dat gij) opweldet
(dat zij) opwellen(dat zij) opwelden
Participes
Participe présentParticipe passé
opwellend, opwellende(zijn) opgeweld

Exemples d’usage

Voor hen welde een kleine bron op, stroomde tussen wat armetierige bomen door en verdween in een mosgroene geul.

Traductions

allemandentspringen; hervorsprudeln
anglaiswell up; well
espérantofonti
françaisémaner; sortir de
portugaisjorrar de uma fonte
roumainizvorî