Information du mot aftreden (néerlandais → espéranto: emeritiĝi)

Synonyme: met pensioen gaan

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɑftredə(n)/
Césureaf·tre·den

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) treed af(ik) trad af
(jij) treedt af(jij) trad af
(hij) treedt af(hij) trad af
(wij) treden af(wij) traden af
(jullie) treden af(jullie) traden af
(gij) treedt af(gij) tradt af
(zij) treden af(zij) traden af
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) aftrede(dat ik) aftrade
(dat jij) aftrede(dat jij) aftrade
(dat hij) aftrede(dat hij) aftrade
(dat wij) aftreden(dat wij) aftraden
(dat jullie) aftreden(dat jullie) aftraden
(dat gij) aftredet(dat gij) aftradet
(dat zij) aftreden(dat zij) aftraden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
treed aftreedt af
Participes
Participe présentParticipe passé
aftredend, aftredende(zijn) afgetreden

Traductions

allemandin den Ruhestand treten; in den Ruhestand versetzt werden
anglaisretire
espérantoemeritiĝi
françaisse retirer
portugaisaposentar‐se; jubilar‐se; reformar‐se