Information du mot aannemen (néerlandais → espéranto: enoficigi)

Synonymes: aanstellen, benoemen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈanemə(n)/
Césureaan·ne·men

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) neem aan(ik) nam aan
(jij) neemt aan(jij) nam aan
(hij) neemt aan(hij) nam aan
(wij) nemen aan(wij) namen aan
(jullie) nemen aan(jullie) namen aan
(gij) neemt aan(gij) naamt aan
(zij) nemen aan(zij) namen aan
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) aanneme(dat ik) aanname
(dat jij) aanneme(dat jij) aanname
(dat hij) aanneme(dat hij) aanname
(dat wij) aannemen(dat wij) aannamen
(dat jullie) aannemen(dat jullie) aannamen
(dat gij) aannemet(dat gij) aannamet
(dat zij) aannemen(dat zij) aannamen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
neem aanneemt aan
Participes
Participe présentParticipe passé
aannemend, aannemende(hebben) aangenomen

Exemples d’usage

Trump besloot om Flynn aan te nemen als zijn veiligheidsadviseur, maar Flynn moest in februari, na 24 dagen in dienst te zijn geweest, ontslag nemen toen bleek dat hij vice‐president Pence onjuist had geïnformeerd over zijn eerdere contacten met Russische functionarissen na de presidentsverkiezingen.

Traductions

allemandernennen
anglaisappoint; install
bas allemandanstellen
espagnolnombrar
espérantoenoficigi
frison occidentalbeneame; oanstelle
italiennominare