Synonymes: zich opmaken, zich voorbereiden, zijn voorbereidingen treffen, zich aangorden
Parti du discours | verbe pronominal |
---|
Conjugaison
Indicatif |
---|
Présent | Passé |
---|
(ik) prepareer mij | (ik) prepareerde mij |
(jij) prepareert je | (jij) prepareerde je |
(hij) prepareert zich | (hij) prepareerde zich |
(wij) prepareren ons | (wij) prepareerden ons |
(jullie) prepareren ons | (jullie) prepareerden ons |
(gij) prepareert u | (gij) prepareerdet u |
(zij) prepareren zich | (zij) prepareerden zich |
Subjonctif |
---|
Présent | Passé |
---|
(dat ik) mij preparere | (dat ik) mij prepareerde |
(dat jij) je preparere | (dat jij) je prepareerde |
(dat hij) zich preparere | (dat hij) zich prepareerde |
(dat wij) ons prepareren | (dat wij) ons prepareerden |
(dat jullie) ons prepareren | (dat jullie) ons prepareerden |
(dat gij) u prepareret | (dat gij) u prepareerdet |
(dat zij) zich prepareren | (dat zij) zich prepareerden |
Impératif |
---|
Singulier/Pluriel | Pluriel |
---|
prepareer je | prepareert je |
Participes |
---|
Participe présent | Participe passé |
---|
zich preparerend, zich preparerende | (hebben) zich geprepareerd |
Ik moet mij prepareren.
Want door de beslommeringen van die dag had hij geen tijd gehad om zich te prepareren.
Poirot had zich geprepareerd voor deze ontmoeting.