Information du mot bangmaken (néerlandais → espéranto: timigi)

Synonymes: angst aanjagen, bang maken, beangstigen, intimideren, verschrikken, vrees aanjagen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈbɑŋɡmakə(n)/
Césurebang·ma·ken

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) maak bang(ik) maakte bang
(jij) maakt bang(jij) maakte bang
(hij) maakt bang(hij) maakte bang
(wij) maken bang(wij) maakten bang
(jullie) maken bang(jullie) maakten bang
(gij) maakt bang(gij) maaktet bang
(zij) maken bang(zij) maakten bang
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) bangmake(dat ik) bangmaakte
(dat jij) bangmake(dat jij) bangmaakte
(dat hij) bangmake(dat hij) bangmaakte
(dat wij) bangmaken(dat wij) bangmaakten
(dat jullie) bangmaken(dat jullie) bangmaakten
(dat gij) bangmaket(dat gij) bangmaaktet
(dat zij) bangmaken(dat zij) bangmaakten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
maak bangmaakt bang
Participes
Participe présentParticipe passé
bangmakend, bangmakende(hebben) banggemaakt

Exemples d’usage

Ik laat me niet bangmaken door snoeverij.

Traductions

allemandabschrecken; ängstigen; einschüchtern; verscheuchen
anglaisfrighten; alarm; chill; intimidate; scare; startle; affright; daunt
anglais (vieil anglais)afæran
créole jamaïcainfraitn
danoisforskrække
espérantotimigi; timigadi
féringienræða
françaisredouter
frison saterlandferfiere; ouschräkke; ouskräkke
portugaisamedrontar
roumainsperia
scotsfrichten; fley