Information du mot ontzien (néerlandais → espéranto: domaĝi)

Synonymes: bejammeren, het jammer vinden van, bezorgd zijn om

Parti du discoursverbe
Prononciation/ɔntˈsin/
Césureont·zien

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) ontzie(ik) ontzag
(jij) ontziet(jij) ontzag
(hij) ontziet(hij) ontzag
(wij) ontzien(wij) ontzagen
(jullie) ontzien(jullie) ontzagen
(gij) ontziet(gij) ontzaagt
(zij) ontzien(zij) ontzagen
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) ontzie(dat ik) ontzage
(dat jij) ontzie(dat jij) ontzage
(dat hij) ontzie(dat hij) ontzage
(dat wij) ontzien(dat wij) ontzagen
(dat jullie) ontzien(dat jullie) ontzagen
(dat gij) ontziet(dat gij) ontzaget
(dat zij) ontzien(dat zij) ontzagen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
ontzieontziet
Participes
Participe présentParticipe passé
ontziend, ontziende(hebben) ontzien

Exemples d’usage

De goudzoekers ontzagen niets of niemand.
Poirot ontzag zijn gastheer in diens stemming.

Traductions

allemanddauern; zu schade sein; leid tun; schonen; verschonen; kargen mit
anglaisspare
catalandoldre; recar; saber greu; témer un mal; tenir llàstima de
espérantodomaĝi
françaisménager; regretter
portugaister medo de gastar