Information du mot vellen (néerlandais → espéranto: faligi)

Synonymes: neerleggen, ten val brengen, laten vallen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈvɛlə(n)/
Césurevel·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) vel(ik) velde
(jij) velt(jij) velde
(hij) velt(hij) velde
(wij) vellen(wij) velden
(jullie) vellen(jullie) velden
(gij) velt(gij) veldet
(zij) vellen(zij) velden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) velle(dat ik) velde
(dat jij) velle(dat jij) velde
(dat hij) velle(dat hij) velde
(dat wij) vellen(dat wij) velden
(dat jullie) vellen(dat jullie) velden
(dat gij) vellet(dat gij) veldet
(dat zij) vellen(dat zij) velden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
velvelt
Participes
Participe présentParticipe passé
vellend, vellende(hebben) geveld

Exemples d’usage

Ik kwam naast hem boven en velde hem met een vuistslag.
En hij voelde dat Taurus gestorven was zonder te weten wat hem geveld had.
Heeft hij dan bomen geveld?
De klap had de tegenstander behoren te vellen, doch hij gromde slechts, schudde zijn kop en mepte terug.

Traductions

afrikaansomval; vel
allemandzu Fall bringen; umstürzen; fällen; fallenlassen
anglaisfell
espérantofaligi
frison saterlandfaale; kappe; uumehaue