Information du mot zwindelen (néerlandais → espéranto: svingiĝi)

Synonymes: gieren, slingeren, zwaaien, zwiepen, zwieren, zwirrelen

Parti du discoursverbe

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) zwindel(ik) zwindelde
(jij) zwindelt(jij) zwindelde
(hij) zwindelt(hij) zwindelde
(wij) zwindelen(wij) zwindelden
(jullie) zwindelen(jullie) zwindelden
(gij) zwindelt(gij) zwindeldet
(zij) zwindelen(zij) zwindelden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) zwindele(dat ik) zwindelde
(dat jij) zwindele(dat jij) zwindelde
(dat hij) zwindele(dat hij) zwindelde
(dat wij) zwindelen(dat wij) zwindelden
(dat jullie) zwindelen(dat jullie) zwindelden
(dat gij) zwindelet(dat gij) zwindeldet
(dat zij) zwindelen(dat zij) zwindelden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
zwindelzwindelt
Participes
Participe présentParticipe passé
zwindelend, zwindelende(hebben) gezwindeld

Traductions

allemandschlingen; schwingen
anglaissway; swing; oscillate; vibrate; wag; wave; waggle
danoissvinge
espérantosvingiĝi
frison saterlandswänke; swierje; swooie
portugaisagitar‐se