Information du mot afhalen (néerlandais → espéranto: depreni)

Synonymes: afnemen, rissen, ritsen, wegnemen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɑfɦalə(n)/
Césureaf·ha·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) haal af(ik) haalde af
(jij) haalt af(jij) haalde af
(hij) haalt af(hij) haalde af
(wij) halen af(wij) haalden af
(jullie) halen af(jullie) haalden af
(gij) haalt af(gij) haaldet af
(zij) halen af(zij) haalden af
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) afhale(dat ik) afhaalde
(dat jij) afhale(dat jij) afhaalde
(dat hij) afhale(dat hij) afhaalde
(dat wij) afhalen(dat wij) afhaalden
(dat jullie) afhalen(dat jullie) afhaalden
(dat gij) afhalet(dat gij) afhaaldet
(dat zij) afhalen(dat zij) afhaalden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
haal afhaalt af
Participes
Participe présentParticipe passé
afhalend, afhalende(hebben) afgehaals

Traductions

allemandabholen; abnehmen
anglaisdeduct; take away; subtract; doff
espagnolquitar; restar
espérantodepreni
féringientaka av
françaisprélever; retrancher
frison saterlandouhoalje; ounieme
papiamentokita
portugaisdescontar; tirar