Information du mot schellen (néerlandais → espéranto: sonorigi)

Synonymes: aanbellen, bellen, luiden, aanschellen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈsxɛlə(n)/
Césureschel·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) schel(ik) schelde
(jij) schelt(jij) schelde
(hij) schelt(hij) schelde
(wij) schellen(wij) schelden
(jullie) schellen(jullie) schelden
(gij) schelt(gij) scheldet
(zij) schellen(zij) schelden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) schelle(dat ik) schelde
(dat jij) schelle(dat jij) schelde
(dat hij) schelle(dat hij) schelde
(dat wij) schellen(dat wij) schelden
(dat jullie) schellen(dat jullie) schelden
(dat gij) schellet(dat gij) scheldet
(dat zij) schellen(dat zij) schelden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
schelschelt
Participes
Participe présentParticipe passé
schellend, schellende(hebben) gescheld

Exemples d’usage

En u hoeft niet zo langdurig te schellen.

Traductions

afrikaansaanbel
allemandanläuten; klingeln; anklingeln
anglaisring the bell
danoisringe; ringe på
espagnolllamar; tocar la campanilla
espérantosonorigi; sonori
françaissonner; sonner à la porte
frison occidentaloanskilje; liede
frison saterlandanklingelje; anroupe; klingelje
thaïกดกริ่ง