Informo pri la vorto argumenteren (nederlanda → esperanto: argumenti)

Sinonimoj: betogen, vertogen

Vortspecoverbo
Prononco/ɑrɣymɛnˈteːrə(n)/
Dividoar·gu·men·te·ren

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) argumenteer(ik) argumenteerde
(jij) argumenteert(jij) argumenteerde
(hij) argumenteert(hij) argumenteerde
(wij) argumenteren(wij) argumenteerden
(jullie) argumenteren(jullie) argumenteerden
(gij) argumenteert(gij) argumenteerdet
(zij) argumenteren(zij) argumenteerden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) argumentere(dat ik) argumenteerde
(dat jij) argumentere(dat jij) argumenteerde
(dat hij) argumentere(dat hij) argumenteerde
(dat wij) argumenteren(dat wij) argumenteerden
(dat jullie) argumenteren(dat jullie) argumenteerden
(dat gij) argumenteret(dat gij) argumenteerdet
(dat zij) argumenteren(dat zij) argumenteerden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
argumenteerargumenteert
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
argumenterend, argumenterende(hebben) geargumenteerd

Uzekzemploj

Het meisje stond aan een toonbank te argumenteren met een van de bedienden.
„Hoe”, argumenteerde Anacho, „zou jij met zo’n gemak slagen waar anderen hebben gefaald?”
Probeer niet met me te argumenteren!

Tradukoj

anglaargue
esperantoargumenti
germanaargumentieren; Beweisgründe vorbringen; schließen; folgern; als Grund dafür anführen
hungaraérvel
katalunaargumentar
papiamentoargumentá
portugalaargumentar
rusaаргументировать; розражать; доказывать
saterlanda frizonaargumentierje; bewiese