Sinonimoj: aanslaan, opspringen, stuiten, terugspringen, afketsen
| Vortspeco | verbo |
|---|
| Prononco | /ˈɑfstœy̯tə(n)/ |
|---|
| Divido | af·stui·ten |
|---|
Konjugacio
| Indikativo |
|---|
| Prezenco | Preterito |
|---|
| (hij) stuit af | (hij) stuitte af |
| (zij) stuiten af | (zij) stuitten af |
| Subjunktivo |
|---|
| Prezenco | Preterito |
|---|
| (dat hij) afstuite | (dat hij) afstuitte |
| (dat zij) afstuiten | (dat zij) afstuitten |
| Participoj |
|---|
| Prezenca participo | Preterita participo |
|---|
| afstuitend, afstuitende | (zijn) afgestuit |
Onbewogen stond hij temidden van de kogelregen, die op hem afstuitte als druppels op een zinken dak.
Driemaal schoot Locksley op De Bracy en driemaal stuitte zijn pijl af op diens wapenrusting.