Informo pri la vorto 'vooruitgaan' [dut] (epo: plibonstatiĝi)

Vortspeco	verbo

Konjugacio

Indikativo
Prezenco	Preterito
(ik) ga vooruit	(ik) ging vooruit
(jij) gaat vooruit	(jij) ging vooruit
(hij) gaat vooruit	(hij) ging vooruit
(wij) gaan vooruit	(wij) gingen vooruit
(jullie) gaan vooruit	(jullie) gingen vooruit
(gij) gaat vooruit	(gij) gingt vooruit
(zij) gaan vooruit	(zij) gingen vooruit
Subjunktivo
Prezenco	Preterito
(dat ik) vooruitga	(dat ik) vooruitginge
(dat jij) vooruitga	(dat jij) vooruitginge
(dat hij) vooruitga	(dat hij) vooruitginge
(dat wij) vooruitgaan	(dat wij) vooruitgingen
(dat jullie) vooruitgaan	(dat jullie) vooruitgingen
(dat gij) vooruitgaat	(dat gij) vooruitginget
(dat zij) vooruitgaan	(dat zij) vooruitgingen
Participoj
Prezenca participo	Preterita participo
vooruitgaand, vooruitgaande	(zijn) vooruitgegaan