Informo pri la vorto planten (nederlanda → esperanto: planti)

Sinonimoj: aanplanten, poten, uitplanten

Vortspecoverbo
Prononco/ˈplɑntə(n)/
Dividoplan·ten

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) plant(ik) plantte
(jij) plant(jij) plantte
(hij) plant(hij) plantte
(wij) planten(wij) plantten
(jullie) planten(jullie) plantten
(gij) plant(gij) planttet
(zij) planten(zij) plantten
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) plante(dat ik) plantte
(dat jij) plante(dat jij) plantte
(dat hij) plante(dat hij) plantte
(dat wij) planten(dat wij) plantten
(dat jullie) planten(dat jullie) plantten
(dat gij) plantet(dat gij) planttet
(dat zij) planten(dat zij) plantten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
plantplant
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
plantend, plantende(hebben) geplant

Uzekzemploj

Heb jij dat geplant?

Tradukoj

afrikansoaanplant
albanambjell
anglaplant
danaplante
esperantoplanti
francaplanter
germanalegen; stecken; pflanzen; anpflanzen; auspflanzen
hispanaplantar
italapiantare
jamajka-kreolaplaant
katalunaplantar
okcidenta frizonaoanplantsje; ploantjse
papiamentoplanta
platgermanapotten
portugalafincar; plantar
saterlanda frizonaanplontje; lääse; plontje; stikje
skota gaelacuir
svedaplantera
tajaปลูก