Informo pri la vorto beledigen (nederlanda → esperanto: ofendi)

Sinonimoj: grieven, krenken, kwetsen, verongelijken, onrecht aandoen

Vortspecoverbo
Prononco/bəˈledəɣə(n)/
Dividobe·le·di·gen

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) beledig(ik) beledigde
(jij) beledigt(jij) beledigde
(hij) beledigt(hij) beledigde
(wij) beledigen(wij) beledigden
(jullie) beledigen(jullie) beledigden
(gij) beledigt(gij) beledigdet
(zij) beledigen(zij) beledigden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) beledige(dat ik) beledigde
(dat jij) beledige(dat jij) beledigde
(dat hij) beledige(dat hij) beledigde
(dat wij) beledigen(dat wij) beledigden
(dat jullie) beledigen(dat jullie) beledigden
(dat gij) belediget(dat gij) beledigdet
(dat zij) beledigen(dat zij) beledigden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
beledigbeledigt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
beledigend, beledigende(hebben) beledigd

Uzekzemploj

Je hebt hem beledigd en kapitein Arflane in een moeilijke positie gebracht.
Nog nooit ben ik zó beledigd!
Ik zou u niet graag beledigen door u daar een verklaring voor te geven.
Het was mogelijk, zei hij, dat het dorp zonder het te weten een der goden van de jungle had beledigd, want het leed geen twijfel of de jungle keerde zich tegen hen.

Tradukoj

anglainsult; offend; hurt; affront
ĉeĥaranit
danafornærme
esperantoofendi
feroagera firtnan; misbjóða; skemma
francaoffenser
germanabeleidigen; kränken; verletzen
hispanaofender
islandamóðga
italainsultare; offendere
katalunaofendre
luksemburgiabeleedegen; beleidegen
norvegafornærme
okcidenta frizonamisledigje
papiamentoofendé
polaobrażać
portugalainjuriar; ofender; ultrajar
saterlanda frizonabeseerje; kroanke
surinamaafrontu
svedaförnärma; förölämpa
turkaacıtmak