Sinonimoj: aanhangen, aankleven, kleven
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) kleef vast | (ik) kleefde vast |
(jij) kleeft vast | (jij) kleefde vast |
(hij) kleeft vast | (hij) kleefde vast |
(wij) kleven vast | (wij) kleefden vast |
(jullie) kleven vast | (jullie) kleefden vast |
(gij) kleeft vast | (gij) kleefdet vast |
(zij) kleven vast | (zij) kleefden vast |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) vastkleve | (dat ik) vastkleefde |
(dat jij) vastkleve | (dat jij) vastkleefde |
(dat hij) vastkleve | (dat hij) vastkleefde |
(dat wij) vastkleven | (dat wij) vastkleefden |
(dat jullie) vastkleven | (dat jullie) vastkleefden |
(dat gij) vastklevet | (dat gij) vastkleefdet |
(dat zij) vastkleven | (dat zij) vastkleefden |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
vastklevend, vastklevende | (zijn) vastgekleefd |