Informo pri la vorto trouwen (nederlanda → esperanto: edziĝi al)

Sinonimo: huwen met

Vortspecoverbo
Prononco/ˈtrɑu̯ʋə(n)/
Dividotrou·wen

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) trouw(ik) trouwde
(jij) trouwt(jij) trouwde
(hij) trouwt(hij) trouwde
(wij) trouwen(wij) trouwden
(jullie) trouwen(jullie) trouwden
(gij) trouwt(gij) trouwdet
(zij) trouwen(zij) trouwden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) trouwe(dat ik) trouwde
(dat jij) trouwe(dat jij) trouwde
(dat hij) trouwe(dat hij) trouwde
(dat wij) trouwen(dat wij) trouwden
(dat jullie) trouwen(dat jullie) trouwden
(dat gij) trouwet(dat gij) trouwdet
(dat zij) trouwen(dat zij) trouwden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
trouwtrouwt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
trouwend, trouwende(hebben) getrouwd

Uzekzemploj

Maar u heeft er geen bezwaar tegen een vrouw te trouwen die juist vijftigduizend pond heeft geërft?
Waarom trouw je haar dan niet?
Dus moet hij haar om haar geld hebben getrouwd.

Tradukoj

anglaget married to
esperantoedziĝi al