Sinonimoj: eruitzien als, het uiterlijk hebben van, ogen, vóórkomen, zien
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /əˈrœy̯̯̯tsin/, /ɛˈrœy̯̯̯tsin/ |
---|
Divido | er·uit·zien |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) zien eruit | (ik) zag eruit |
(jij) zient eruit | (jij) zag eruit |
(hij) zient eruit | (hij) zag eruit |
(wij) zien eruit | (wij) zagen eruit |
(jullie) zien eruit | (jullie) zagen eruit |
(gij) zient eruit | (gij) zaagt eruit |
(zij) zien eruit | (zij) zagen eruit |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) eruitzie | (dat ik) eruitzage |
(dat jij) eruitzie | (dat jij) eruitzage |
(dat hij) eruitzie | (dat hij) eruitzage |
(dat wij) eruitzien | (dat wij) eruitzagen |
(dat jullie) eruitzien | (dat jullie) eruitzagen |
(dat gij) eruitziet | (dat gij) eruitzaget |
(dat zij) eruitzien | (dat zij) eruitzagen |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
eruitziend, eruitziende | (hebben) eruitgezien |
Niemand wist hoe dat gevaar eruitzag, omdat er nog nooit een overlevende was geweest die verslag had kunnen uitbrengen.
Tully was ook adviseur geweest van hertog Borrics vader en toen had hij er al oud uitgezien.
Als men zegt dat je er jong uitziet, begin je oud te worden.
En wat zien ze er boosaardig uit!
Hij zag er moe uit.
In vergelijking met de grove den ziet de zwarte den er veel donkerder uit.