Sinonimoj: bedekken, beleggen, dekken, toedekken
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ovərˈtɛi̯ɣə(n)/ |
---|
Divido | over·tij·gen |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(hij) overtijgt | (hij) overtoog |
(zij) overtijgen | (zij) overtogen |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat hij) overtíjge | (dat hij) overtoge |
(dat zij) overtijgen | (dat zij) overtogen |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
overtijgend, overtijgende | (hebben) overtogen |
Een dodelijke bleekheid overtoog zijn trekken en een kreet ontsnapte hem.
Doch toen overtoog een rode kleur zijn gelaat, hij keek verward naar zijn bemodderde bottines en repte zich zonder nog een woord te zeggen heen.
Een lichte blos overtoog haar wangen.