Sinonimoj: alluderen, een toespeling maken, zinspelen, zinspelen op
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) speel toe | (ik) speelde toe |
(jij) speelt toe | (jij) speelde toe |
(hij) speelt toe | (hij) speelde toe |
(wij) spelen toe | (wij) speelden toe |
(jullie) spelen toe | (jullie) speelden toe |
(gij) speelt toe | (gij) speeldet toe |
(zij) spelen toe | (zij) speelden toe |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) toespele | (dat ik) toespeelde |
(dat jij) toespele | (dat jij) toespeelde |
(dat hij) toespele | (dat hij) toespeelde |
(dat wij) toespelen | (dat wij) toespeelden |
(dat jullie) toespelen | (dat jullie) toespeelden |
(dat gij) toespelet | (dat gij) toespeeldet |
(dat zij) toespelen | (dat zij) toespeelden |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
speel toe | speelt toe |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
toespelend, toespelende | (hebben) toegespeeld |