Sinonimoj: afrijden, uitlopen, uitvaren, wegrijden
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ˈʋɛxfaːrə(n)/ |
---|
Divido | weg·va·ren |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) vaar weg | (ik) voer weg |
(jij) vaart weg | (jij) voer weg |
(hij) vaart weg | (hij) voer weg |
(wij) varen weg | (wij) voeren weg |
(jullie) varen weg | (jullie) voeren weg |
(gij) vaart weg | (gij) voert weg |
(zij) varen weg | (zij) voeren weg |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) wegvare | (dat ik) wegvoere |
(dat jij) wegvare | (dat jij) wegvoere |
(dat hij) wegvare | (dat hij) wegvoere |
(dat wij) wegvaren | (dat wij) wegvoeren |
(dat jullie) wegvaren | (dat jullie) wegvoeren |
(dat gij) wegvaret | (dat gij) wegvoeret |
(dat zij) wegvaren | (dat zij) wegvoeren |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
vaar weg | vaart weg |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
wegvarend, wegvarende | (zijn) weggevaren |
Bestaat de mogelijkheid om bij het aanbreken van de dag weg te varen?
Toen de Ocean Queen wegvoer, stonden ze blootshoofds en psalmen zingend op het strand.