Informatie over het woord geschieden (Nederlands → Esperanto: okazi)

Synoniemen: aan de hand zijn, gebeuren, gevallen, omgaan, optreden, passeren, plaatsgrijpen, plaatshebben, plaatsvinden, voorvallen, zich afspelen, zich voordoen, zich voltrekken, zich toedragen, vóórkomen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɣəˈsxidə(n)/
Afbrekingge·schie·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(hij) geschiedt(hij) geschiedde
(zij) geschieden(zij) geschiedden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat hij) geschiede(dat hij) geschiedde
(dat zij) geschieden(dat zij) geschiedden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
geschiedend, geschiedende(zijn) geschied

Voorbeelden van gebruik

Dit is in 1938 voorgekomen en in 1947 geschiedde het weer.
Alles zal geschieden naar behoren.
Wat is er toen geschied?
Gods wil geschiede.
Wanneer is dit alles geschied?
De schade is geschied.
Dit kan echter slechts geschieden met een globe.
Het zal geschieden zoals je voorstelt.
De geboorte van Jezus Christus geschiedde aldus.

Vertalingen

Afrikaansgebeur; val; plaasvind; vóórkom; afspeel; optree
Catalaansocórrer; tenir lloc
Deensforekomme; ske
Duitsgeschehen; passieren; sich ereignen; stattfinden; vorkommen; auftreten; erfolgen; fallen; spielen
Engelshappen; occur; take place; come to pass
Engels (Oudengels)becuman; weorþan
Esperantookazi
Faeröershenda seg; verða hildin
Finstapahtua
Fransarriver; avoir lieu; intervenir
Hongaarstörténik
Italiaansaccadere; arrivare; succedere
Jamaicaans Creoolsapm
Latijnaccidere
Maleisterjadi
Nederduitsvöärkummen; geböären
Papiamentsakontesé; sosodé; pasa
Poolswydarzyć się; zdarzyć się
Portugeesacontecer; suceder; ter lugar
Roemeensse întâmpla
Russischбытовать
Saterfriesgeböäre; passierje
Spaansacontecer; ocurrir; realizarse; tener lugar
Srananpasa; psa
Thaisเกิด; เกิดขึ้น
Westerlauwers Friesfoarfalle; plakfine; barre; gebeure
Zweedshända; inträffa; passera