Ynformaasje oer it wurd aaneenvoegen (Nederlânsk → Esperanto: kunigi)

Synonimen: bijeenbrengen, samenbrengen, verenigen, in elkaar zetten

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/aˈnenvuɣə(n)/
Ofbrekingaan·een·voe·gen

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) voeg aaneen(ik) voegde aaneen
(jij) voegt aaneen(jij) voegde aaneen
(hij) voegt aaneen(hij) voegde aaneen
(wij) voegen aaneen(wij) voegden aaneen
(jullie) voegen aaneen(jullie) voegden aaneen
(gij) voegt aaneen(gij) voegdet aaneen
(zij) voegen aaneen(zij) voegden aaneen
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) aaneenvoege(dat ik) aaneenvoegde
(dat jij) aaneenvoege(dat jij) aaneenvoegde
(dat hij) aaneenvoege(dat hij) aaneenvoegde
(dat wij) aaneenvoegen(dat wij) aaneenvoegden
(dat jullie) aaneenvoegen(dat jullie) aaneenvoegden
(dat gij) aaneenvoeget(dat gij) aaneenvoegdet
(dat zij) aaneenvoegen(dat zij) aaneenvoegden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
voeg aaneenvoegt aaneen
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
aaneenvoegend, aaneenvoegende(hebben) aaneengevoegd

Oarsettingen

Afrikaansksaamvoeg
Dútskfügen; gesellen; vereinigen; zusammenfügen; zusammentun; zusammenfassen; zusammenbringen; zusammensetzen; zusammenziehen; aneinanderschließen; abscheiden
Esperantokunigi
Frânskaccoupler; joindre
Ingelskjoin; unite
Italjaanskcongiungere
Jiddyskפֿאַראײניקן
Katalaanskjuntar
Papiamintskkombiná
Poalskpołączyć
Portegeeskreunir; unir
Sealterfryskfereenigje; föigje; gesälje
Spaanskjuntar; unir
Sweedskansluta
Tsjechysksjednotit; sloučit; spojit; spojovat