Ynformaasje oer it wurd controleren (Nederlânsk → Esperanto: kontroli)

Synonimen: checken, nakijken, surveilleren, toezien

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/kɔntroˈleːrə(n)/
Ofbrekingcon·tro·le·ren

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) controleer(ik) controleerde
(jij) controleert(jij) controleerde
(hij) controleert(hij) controleerde
(wij) controleren(wij) controleerden
(jullie) controleren(jullie) controleerden
(gij) controleert(gij) controleerdet
(zij) controleren(zij) controleerden
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) controlere(dat ik) controleerde
(dat jij) controlere(dat jij) controleerde
(dat hij) controlere(dat hij) controleerde
(dat wij) controleren(dat wij) controleerden
(dat jullie) controleren(dat jullie) controleerden
(dat gij) controleret(dat gij) controleerdet
(dat zij) controleren(dat zij) controleerden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
controleercontroleert
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
controlerend, controlerende(hebben) gecontroleerd

Foarbylden fan gebrûk

Het ijs wordt niet gecontroleerd.
Jan Nurmi liep er controlerend omheen.
Alle paspoorten zijn normaal gecontroleerd.

Oarsettingen

Albaneeskkontrolloj
Deenskkontrolere
Dútskkontrollieren; nachsehen; überwachen; prüfen; nachprüfen; beaufsichtigen
Esperantokontroli
Fereuerskhava eftirlit við; kanna
Finsktarkastaa
Frânskcontrôler; surveiller; vérifier
Fryskkontrolearje
Ingelskaudit; check; supervise; examine
Italjaanskcontrollare; verificare
Katalaanskcomprovar; controlar; inspeccionar; revisar; verificar
Papiamintskchèk; kontrolá
Portegeeskconferir; fiscalizar; inspecionar; supervisionar
Sealterfryskätterkiekje; bewoakje; kontrollierje; kontrollierje
Spaanskcontrolar; examinar; verificar
Sweedskbesiktiga; kontrollera